Amsterdam groeit elk jaar fors. Die groei betekent dat er fors bijgebouwd moet worden. Maar hoe verloopt die ontwikkeling? Waar liggen de grootste uitdagingen? En welke gedachte zit er eigenlijk achter de stad? We vroegen het aan stedenbouwkundigen Ton Schaap en Maurits de Hoog en fotograaf Theo Baart, die zich al jarenlang verdiept in ruimtelijke ordening.
Volgens Theo Baart, die bijvoorbeeld de boeken ‘Groot Amsterdam, Metropool in ontwikkeling’ en ‘Leven onder het luchtruim’ uitbracht over de stad, zit er altijd een spanning in de ontwikkeling van een stad tussen wat wordt gepland en wat er spontaan ontstaat. ‘Amsterdam heeft een lange traditie van nadenken over ruimtelijke ordening, van Van Eesteren en Van Lohuizen in de jaren dertig tot nu,’ zegt hij. ‘Maar ondanks alle nota’s en structuurvisies is er altijd een onverwacht element.’ Denk aan een cruise-terminal aan het IJ… die had niet goed doordachte gevolgen voor de stad want opeens lagen er vervuilende boten in het hart van de stad. Die spanning tussen plan en realiteit fascineert hem. ‘We kunnen in Nederland heel goed nadenken over hoe we de stad willen vormgeven, maar de werkelijkheid gooit altijd dingen door elkaar. Dat maakt stedenbouw ook interessant.’ Baart ziet vooral dat de dynamiek van Amsterdam verder reikt dan de gemeentegrenzen. ‘Amsterdam is groter dan de stad zelf. Dat was vroeger al zo. Ouderkerk aan de Amstel en Amstelveen waren ooit machtiger dan Amsterdam. Nu zie je dat Amsterdam overal uitwaaiert, tot ver buiten de officiële grenzen. De stad werkt als een magneet.’
Stedenbouwkundige Maurits de Hoog (werkte van 1996 tot 2020 bij de Dienst Ruimtelijke Ordening, later de Directie Ruimte en Duurzaamheid van de gemeente Amsterdam en was hoogleraar stedenbouwkundig ontwerpen aan de TU Delft) ziet Amsterdam als een vingerstad: ‘uitbreidingen steken als vingers naar buiten, met natuur en water ertussen. Dat is een groot voordeel.’ Amsterdam blijft compact, maar heeft tegelijk veel open ruimtes, zegt hij ‘Dat maakt het een aantrekkelijke stad.’ Wat hem zorgen baart, is de bevolkingsdynamiek. ‘Er vertrekken net zoveel Amsterdammers naar de regio als in de jaren zeventig. Maar tegelijk komen er veel expats naar de stad. Dat is niet per se goed. Amsterdam moet een stad blijven voor iedereen.’ De woningcrisis ziet hij als een kans. ‘We hebben de afgelopen jaren heel veel gebouwd, maar het stokt nu. Misschien moeten we terug naar een actievere overheid, die zelf bouwt en stuurt.’ Ook pleit hij voor vergroening: ‘Niet alleen 7.500 woningen per jaar bouwen, maar net zoveel bomen!’
Maurits de Hoog
Ton Schaap, die jarenlang als stedenbouwkundige voor Amsterdam werkte, merkt dat de stad tegen haar grenzen aanloopt. ‘Iedereen wil bouwen, maar ook het groene karakter behouden,’ zegt hij. Dat zorgt voor dilemma’s. ‘De grachtengordel zal niet van vier naar acht lagen worden opgehoogd om Parijse dichtheden te halen.’ Een ander belangrijk spanningsveld is de invloed van Schiphol. ‘De luchthaven ligt ten opzichte van de stad heel gunstig, maar de nadelen worden steeds groter,’ zegt Baart. ‘Er zijn plekken ter grootte van Alkmaar waar we niet kunnen bouwen vanwege Schiphol. Moeten we niet een keer durven vragen wat we écht nodig hebben?’ Een goed voorbeeld van onlogische ruimtelijke ordening is volgens Baart het tuinbouwbedrijf onder de rook van Schiphol. ‘Vlakbij de Kaagbaan, waar vliegtuigen opstijgen richting Den Haag, staan enorme kassen vol tomaten en paprika’s. Waarom? Waarom zetten we daar geen bedrijventerreinen neer die wél iets met de luchthaven te maken hebben? Schiphol zet de ontwikkeling van Amsterdam letterlijk op slot.’ Hij pleit voor een bredere discussie over Schiphol. ‘De vraag is niet of Schiphol moet verdwijnen, maar wél of de luchthaven in zijn huidige vorm nog wenselijk is. Wat heeft Amsterdam eraan dat we een overstap luchthaven zijn? Willen we echt zoveel ruimte opofferen, terwijl er een woningcrisis is?’
Amsterdam wordt vaak vergeleken met Kopenhagen, een stad die qua schaal en uitdagingen veel overeenkomsten heeft. ‘Kopenhagen is Amsterdam, maar dan met een nog sterkere focus op duurzaamheid en stedelijke menging,’ zegt Schaap. In Kopenhagen is de ‘15-minutenstad’ al grotendeels gerealiseerd. ‘Daar worden buurten zo ontworpen dat je alles – werk, winkels, kinderopvang, recreatie – binnen een kwartier kunt bereiken, zonder auto. In Amsterdam willen we dat ook, bijvoorbeeld in Haven-Stad.’ Toch is er een belangrijk verschil: Kopenhagen heeft zijn oude havens bijna volledig omgevormd tot woongebieden, terwijl Amsterdam bedrijven en woningen juist probeert te mengen. ‘Dat is uniek en ook heel moeilijk,’ zegt Schaap. ‘Bedrijven als reclamebureaus en tech-startups mengen zich makkelijk met woningen, maar hoe doe je dat met een scheepswerf of een recyclingbedrijf? Daar ligt een enorme uitdaging.’
Ton Schaap
De grootste uitdaging voor de komende jaren is dan ook volgens Schaap Haven Stad: een enorm project waarbij wonen en werken worden gemengd. ‘Het ideaal van de stad is een plek waar mensen van verschillende achtergronden samenleven en waar wonen en werken samengaan,’ zegt hij. Dit vraagstuk is volgens hem fundamenteel voor Amsterdam. ‘We willen geen stad waarin de rijken in het centrum wonen en de rest naar Purmerend wordt geduwd. Daarom bouwen we 30 tot 40 procent sociale huur in elke buurt.’
Volgens Schaap draait het creëren van gemengde wijken om balans. Natuurlijk wil iedereen wonen in wijken die divers zijn, ‘met alle soorten mensen qua kleur en qua inkomen allemaal door elkaar,’ aldus Schaap. ‘Maar je moet over die menging goed nadenken en het idee vasthouden en proberen zo goed mogelijk uit te voeren.’ Te veel mengen werkt echter niet, benadrukt hij. ‘Studentenhuizen en bejaarden in één portiek? Dat is denk ik geen verstandig idee, want die studenten hebben een ander ritme.’ Volgens Schaap gaat het bij een succesvolle gemengde wijk dus om een doordachte balans, die rekening houdt met het dagelijkse leven van bewoners. ‘Je moet realistisch zijn. Mensen willen in hun portiek toch een beetje hun eigen mensen tegenkomen.’
Schaap geeft IJburg als voorbeeld, waar de ideale menging nog niet helemaal uit de verf is gekomen. ‘IJburg is best monofunctioneel, grotendeels een woonbuurt. In de binnenstad werken evenveel mensen als er wonen. Het is kennelijk heel moeilijk om dat te bereiken, ondanks dat het aantrekkelijk wordt gevonden.’ Havenstad daarentegen noemt hij een voorbeeld van een wijk waar wél serieus aan die balans wordt gewerkt. ‘Dat is een heel spannend verhaal, want daar moet van een industriegebied een gemengd iets gemaakt worden. Niet weg met die bedrijven, maar mengen met de bedrijven.’ Hij gelooft heilig in het Amsterdamse ideaal van de gemengde stad: ‘Alle soorten mensen qua kleur en qua inkomen, allemaal door elkaar. En dat dan ook nog proberen te mengen met werken. Dat is waar we naar streven.’ Volgens Schaap gaat het mis als je alleen maar theoretisch naar mengen kijkt. ‘Je moet het niet alleen willen, maar vooral ook begrijpen hoe het dagelijks werkt.’ De Hoog voegt toe: ‘Meng je niet goed, dan krijg je sociale bubbels. In Kopenhagen zie je dat hoogopgeleiden samenklonteren in hippe negentiende-eeuwse buurten. Dat willen we hier voorkomen. Een wijk moet een mix zijn van inkomens, leeftijden en levensstijlen.’
Wat Amsterdam onderscheidt van andere steden, is volgens De Hoog de manier waarop het zich door de eeuwen heen heeft ontwikkeld. ‘Amsterdam is altijd een compacte stad geweest, met een netwerk van straten en grachten dat uitnodigt tot wandelen en f ietsen.’ Maar de stad verandert: ‘We bouwen nu steeds hoger. We moeten oppassen dat we niet overal torens neerzetten.’ Volgens Baart moet er vooral beter worden nagedacht over de ruimte buiten de stad. ‘De randen van Amsterdam worden nu vaak als afvalputje gebruikt: distributiecentra en datacenters die niets bijdragen aan de stad zelf. Moeten we niet andersom redeneren? Wat heeft Amsterdam nodig? En waar kunnen we dat het beste neerzetten?’ Volgens Theo Baart moet Amsterdam zichzelf als een echte metropool zien, waarbij het hoge niveau van nadenken over stedelijke ontwikkeling ook leidend moet zijn voor de omliggende dorpen en kleinere steden. Hij stelt dat Amsterdam eigenlijk veel groter is dan alleen de gemeentegrenzen en legt uit: ‘Het effect van Amsterdam is vele malen groter dan de gemeentelijke grens. Dat betekent ook dat je moet nadenken op dát niveau. Ik zeg niet dat het niet gebeurt, maar het gebeurt wel te weinig.’ Baart noemt specifiek het belang van samenwerking en bewustzijn bij gemeenten buiten Amsterdam, zoals Edam, om dit metropolitane denken te versterken: ‘Edam kan alleen maar functioneren omdat Amsterdam daar verderop ligt, dus dat betekent toch wel dat er een soort wederkerigheid moet zijn. Die gemeenten moeten zich realiseren dat ze onderdeel uitmaken van een groter geheel en zich daar ook naar gedragen.’ Het ontbreekt volgens Baart vaak aan een overkoepelende visie buiten de stad zelf, en dat leidt tot ruimtelijke “ongelukken”: ‘Mijn ervaring is dat het niveau van ruimtelijke ordening in kleinere gemeentes lager is, waardoor je ook meer ongelukken krijgt. Amsterdam heeft een lange traditie van goede ruimtelijke ordening. Maar hoe verder je van de stad komt, hoe meer je ziet dat het ontbreekt aan visie.’ Hij pleit er dan ook voor dat juist aan de randen van Amsterdam beter wordt nagedacht vanuit een regionale blik, waarbij er bewustere keuzes gemaakt worden ten gunste van zowel de stad als de omliggende regio.
Theo Baart
Ondanks de uitdagingen zijn de drie experts optimistisch over de toekomst van Amsterdam. Schaap: ‘Amsterdam heeft een sterke stedenbouwkundige traditie en een bevolking die betrokken is bij haar stad. Dat betekent dat het nooit alleen maar gaat over bouwen om het bouwen, maar altijd over de vraag: wat voor stad willen we zijn?’
Baart vat het bondig samen: ‘Amsterdam is al eeuwenlang in ontwikkeling, en dat zal zo blijven. De stad is nooit af. En dat is misschien wel het mooiste eraan.’