Leiden is een stad in de groeistand. Tot 2030 wil de stad er 8800 woningen bij bouwen – een ambitieus doel, zeker in een historische, compacte stad waar elke vierkante meter telt. Wethouder Julius Terpstra, namens het CDA verantwoordelijk voor wonen, weet hoe ingewikkeld gebiedsontwikkeling is, maar ook hoe belangrijk het is om duidelijke kaders te stellen en het gesprek met bewoners en marktpartijen aan te blijven gaan. ‘Je moet de stad meenemen in zo’n schaalsprong.’
‘Het gaat goed. In het overzicht van de Telegraaf stonden we in de top 5 van gemeenten die het meeste bijbouwen. Dat is geen toeval. Wij hebben vrij vroeg duidelijkheid geboden aan ontwikkelaars en corporaties: dit zijn de locaties, dit zijn de spelregels. Daardoor is het aantrekkelijk om hier te investeren.’
‘Bijvoorbeeld dat we hebben aangegeven waar we verdichting willen, zoals rondom het Centraal Station en bij de Lammenschansweg (waar ook een station is, red.). Daar mogen ontwikkelaars de lucht in. Tegelijkertijd blijven andere delen van de stad, zoals de historische binnenstad, meer ongemoeid. Daardoor behouden we het karakter van Leiden én realiseren we veel woningen.’
‘Zeker niet. We bouwen veel, maar wel met oog voor leefbaarheid. Dat betekent voldoende groen, ontmoetingsplekken en voorzieningen. We sturen ook op woningtypologie: we willen geen stad worden van alleen maar kleine tweekamerappartementen. In ons volkshuisvestingsprogramma hebben we daarom ook afspraken gemaakt over woninggroottes en diversiteit.’
‘Door duidelijke kaders te stellen. We hebben bijvoorbeeld gezegd: gemiddeld 50 vierkante meter per sociale huurwoning. Dat betekent dat je een studio van 40 m² mag bouwen, maar dan moet er ook een gezinswoning van 70 m² tegenover staan. Zo sturen we op balans. Ook willen we dat 20% van de nieuwbouw betaalbare koop is, binnen het middensegment.’
‘Klopt. Maar dat leidde op een gegeven moment tot een overaanbod van middenhuur, want dat was het meest rendabel. Wij willen een gevarieerd aanbod: betaalbare koop, sociale huur én middenhuur. Dat maakt de stad toegankelijk voor iedereen – van starters tot gezinnen en ouderen.’
‘Omdat doorstroming essentieel is. We bouwen nu bijvoorbeeld een seniorenhof met 35 koopwoningen in een bestaande wijk. Die zijn allemaal verkocht aan mensen uit de wijk zelf. Mensen van 55-plus die nu nog in een eengezinswoning wonen, zijn vaak best bereid kleiner te gaan wonen – als het maar in hun vertrouwde buurt is. Zo komt er ruimte vrij voor jonge gezinnen.’
‘Nee hoor. Ik geloof nog steeds in én-én. Binnenstedelijk bouwen is cruciaal, zeker in Leiden waar we geen polders hebben. Maar we hebben in Nederland ook uitleggebieden nodig. Niet iedereen wil of kan in een appartement wonen. Een huis met een tuin blijft aantrekkelijk dus ja: verdichten waar het kan én uitbreiden waar het moet.’
‘Wat ik daar leerde, is dat beleid vaak in spreadsheets wordt gemaakt. Zoals bij de overdrachtsbelasting: we verlaagden die voor starters, verhoogden voor beleggers. Dat leek logisch, maar ik zie nu van dichtbij dat zo’n maatregel ertoe kan leiden dat een project gewoon niet doorgaat. Het rendement verdampt, en dan komt er helemaal niets van de grond. Die praktijkervaring gun ik elke beleidsmaker.’
‘Netcongestie is echt een probleem: je krijgt woningen soms gewoon niet aangesloten op het stroomnet. Daarnaast zie je dat de drukte in de stad toeneemt. Leiden is al dichtbebouwd, dus elke nieuwe wijk betekent meer voetgangers, fietsers en auto’s. Dat vraagt om aanpassing van de infrastructuur én om begrip van bewoners. En dat laatste is niet altijd vanzelfsprekend.’
‘Als wethouder ben ik ook inwoner van Leiden. Ik snap dat mensen het zat zijn als hun wijk maandenlang open ligt. We vervangen niet alleen riolering, maar herstellen ook kades en leggen kabels. Dan voelt het soms alsof de stad één grote bouwput is. Tegelijkertijd snappen veel mensen ook wel: als we niets doen, kan hun zoon of dochter geen woning vinden.’
‘Door goed te communiceren, en echt het gesprek aan te gaan. De weerstand is minder dan een paar jaar geleden, merk ik. De stad went aan hoogbouw en verdichting, maar nu komen we in de uitvoeringsfase en dat is weer een nieuwe uitdaging. Mensen willen weten: wat betekent dit concreet voor mijn straat, mijn uitzicht, mijn parkeerplek?’
‘Het moet. Als we de bevolkingsprognoses volgen, groeit de stad door. En ja, dat betekent dat Leiden echt een ander niveau opzoekt. Een stad met hoogbouw, OV-knooppunten, verdichte buurten. Sommige bewoners moeten daar nog aan wennen, maar als ik met nieuwkomers spreek – laatst nog mensen uit Islamabad – dan zeggen ze: ‘Wat is het hier heerlijk rustig!’ Het is maar net welk perspectief je kiest.’
‘Eerlijk gezegd: nee. We maken stappen, maar gebiedsontwikkeling is complex. Alles moet kloppen: infrastructuur, financiën, juridische procedures. We zijn trots als we een project van 600 woningen in twee jaar van plan naar bouw krijgen, maar zelfs dan kan een bezwaar alles vertragen. Je hebt gewoon een lange adem nodig.’
‘Wederzijds commitment. Gemeenten, corporaties, beleggers en ontwikkelaars moeten allemaal een beetje water bij de wijn doen. Een gemeente wil duurzaamheid en betaalbaarheid, een ontwikkelaar heeft een rendement nodig. Als je daar vooraf duidelijke afspraken over maakt, kun je versnellen en dat zie ik nu wel ontstaan. Er is meer regie, meer richting – op rijksniveau, provinciaal én lokaal. En dat is precies wat we nodig hebben.’