Wouter Veldhuis, Rijksadviseur voor de Fysieke Leefomgeving en partner bij MUST, adviseert over de inrichting van Nederland op de lange termijn. Met zijn kennis en visie schuift hij aan bij verschillende ministeries om Nederland toekomstbestendig te maken. In dit gesprek deelt hij zijn inzichten over de noodzaak van een breed gedragen visie, de kracht van lokale betrokkenheid, en de paradigmawijzigingen die volgens hem nodig zijn.
‘Een visie moet niet alleen een oplossing zijn voor de korte termijn, maar voorsorteren op de toekomst over – pak ‘m beet – 100 jaar. We moeten ongeveer weten waar we dan willen staan om nu de juiste beslissingen te kunnen nemen. Nederland heeft altijd geprofiteerd van een duidelijke langetermijnvisie op het gebied van infrastructuur en waterbeheer. Denk aan de Zuiderzeewerken, die zijn ook niet in een paar jaar gerealiseerd. De grote vraagstukken rondom water en bodem hebben 100 jaar nodig. Het is tijd om dat opnieuw op te pakken.’
‘Water en bodem zijn onze basis. Ons huidige systeem voor drinkwater is bijvoorbeeld niet langer vol te houden en het bodemsysteem kan de intensieve manier waarop we het land gebruiken niet langer ondersteunen. Dat betekent dat we weer vanuit het water- en bodemsysteem moeten denken en daar onze ruimtelijke keuzes op moeten baseren. In de Nota Ruimte wordt gesteld dat we moeten leren denken vanuit wat ons water- en bodemsysteem vraagt, in plaats van andersom. Dat vind ik een goed begin van een echte visie.’
‘We komen uit een tijd waarin groei, efficiency en schaalvergroting centraal stonden. We hebben afstanden gecreëerd…met arbeiderswijken ver van de werkplaatsen en met goederen en mensen die massaal wereldwijd worden vervoerd. Maar dat systeem wordt steeds storingsgevoeliger. Het heeft ons kwetsbaar gemaakt, zoals we bijvoorbeeld zagen met de wereldwijde tekorten tijdens de coronapandemie. Dat vraagt om een radicale verandering in ons denken: van grootschalig en ver weg naar lokaal en dichtbij. Economische ketens worden weer korter, de circulaire economie moet echt van de grond komen en we moeten nadenken over hoe we onafhankelijk kunnen zijn van verre landen.’
‘Ook op dat gebied moeten we af van het denken in grootschaligheid en afstand. De afgelopen jaren zijn de voorzieningen in de regio flink afgenomen. Kijk bijvoorbeeld naar het onderwijs en de gezondheidszorg: waar in Amsterdam zeven gymnasia zijn, waarvan een aantal heel recent geopend zijn, is er in Drenthe geen keuze. Dat vergroot de ongelijkheid. Mensen wonen misschien nog wel in de regio, maar de kwaliteit van leven staat flink onder druk. Ik geloof dat nabijheid essentieel is. Basisscholen, huisartsen, sportverenigingen – deze voorzieningen moeten dichtbij blijven. Alleen zo kunnen mensen echt deel uitmaken van een gemeenschap.’
‘Ja, er zijn mooie voorbeelden uit het verleden. Vanaf de jaren ‘70 werd in Nederland het perifere detailhandelsbeleid ingevoerd, waarbij het werd verboden om bijvoorbeeld grote supermarkten aan de stadsrand te bouwen. Het doel was om de buurtwinkels te versterken en de leefbaarheid in de wijken te verbeteren. Dat beleid is een enorm succes geweest. Als je nu in Frankrijk of Duitsland kijkt, zie je dorpen waar mensen zelfs voor eenvoudige boodschappen kilometers moeten rijden, omdat er geen winkels meer zijn. In Nederland is die nabijheid grotendeels behouden gebleven, mede dankzij dat beleid.’
‘Ik zie verdichting van bestaand stedelijk gebied als een belangrijk antwoord, maar het is zeker niet het enige. We kunnen dorpen ook prima uitbreiden, maar het moet wel goed gebeuren. We moeten ervoor zorgen dat de uitbreiding het draagvlak voor bestaande voorzieningen vergroot, zoals winkels en scholen, en dat nieuwe buurten aansluiten op de bestaande gemeenschap. Het is belangrijk om het aantal huishoudens in dorpen te vergroten, want door huishoudenverdunning dreigt het aantal inwoners af te nemen, en dat betekent vaak minder voorzieningen. Zo behoud je een gezond voorzieningenniveau voor de toekomst.’
‘De overheid moet een voorbeeldrol nemen, zeker als het gaat om duurzaamheid en brede welvaart. Neem het Rijksvastgoedbedrijf, dat heeft de afgelopen jaren flink gewerkt om de achterstand voor wat betreft verduurzaming in te halen. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft grote projecten in de portefeuille die voorbeeldig kunnen zijn door de lat hoog te leggen en een nieuwe norm te stellen voor de hele bouwsector. De overheid moet dus weer durven experimenteren en laten zien wat mogelijk is, zoals de Ruimte voor de Rivier-projecten van jaren geleden. Door actief projecten op te pakken en nieuwe standaarden neer te zetten, kan de overheid de rest van het land inspireren.’
‘Ik denk dat de overheid juist in grote projecten moet laten zien hoe het anders kan. Er is bijvoorbeeld een uitbreidingswijk in Lelystad gepland voor duizenden woningen. De ambities zijn groot en met gezamenlijke inspanning van alle betrokken overheden moet het toch mogelijk zijn om deze wijk zoveel als mogelijk circulair en natuur-inclusief te bouwen, inspelend op de specifieke eigenschappen van het water- en bodemsysteem. Dit zou een duidelijk signaal zijn van wat de mogelijkheden zijn en hoe toekomstgericht Nederland kan worden ingericht. Het laat ook de markt zien dat deze doelen haalbaar zijn.’
‘Mijn invloed ligt op verschillende niveaus. Als Rijksadviseur adviseer ik niet alleen de overheid, maar ben ik ook betrokken bij het vertalen van beleid naar concrete projecten. Daarbij zie ik waar het beleid goed werkt, maar ook waar het vastloopt in de praktijk. Rijksbouwmeester Francesco Veenstra, Rijksadviseur Jannemarie de Jonge en ikzelf werken nauw samen met verschillende ministeries om de samenhang tussen beleidsdoelen te versterken. We leren van concrete projecten en brengen die kennis terug in adviezen voor beter beleid. Dat is een unieke positie waarin ik niet alleen kan adviseren, maar ook echt kan bijdragen aan de uitvoering en verbetering van de projecten.’
‘Ik zou graag zien dat we een nieuwe standaard zetten voor gebiedsontwikkeling waarin brede welvaart en duurzaamheid centraal staan. Nederland moet een land zijn waar iedereen een goede levenskwaliteit heeft, of je nu in Amsterdam woont of in een klein dorp. Het beleid is er al, maar het vraagt om doorzettingskracht en om een brede, integrale visie. Ik hoop dat we de goede richting blijven inslaan en dat mijn opvolgers straks voort kunnen bouwen op wat we nu ontwikkelen.’